Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Wie [51]is er zwak, dat ik niet [52]zwak ben? Wie wordt er geergerd, dat ik niet [53]brande? 51. Of, wie wordt er beangst of verdriet aangedaan. 52. Hij spreekt hier niet van zwakheid in het gemoed of geloof, dewijl hij hen allen moest troosten en sterken, maar van den angst en het medelijden, dat hij met hen had. 53. Namelijk met een brandende ijver voor de ere Gods en de zaligheid dergenen, die geergerd worden.